Op een aantal locaties in Nederland is er mogelijk een te hoge dichtheid van veehouderijen om infecties door zoönosen te kunnen indammen zonder dieren preventief te ruimen. Dat blijkt uit een rapport die een expertgroep schreef in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat meldt de Universiteit Utrecht.
De wetenschappers bekeken vogelgriep bij pluimvee varkenspest bij varkens. De verspreiding van deze ziekteverwekkers tussen veehouderijen is bestudeerd bij eerdere uitbraken. Beide dierziekten zijn niet besmettelijk voor mensen, maar de veroorzakende virussen kunnen model staan voor de verspreiding van zoönosen. Het uitgangspunt van de basismaatregelen tijdens uitbraken van dierziekten is om alleen dieren te ruimen op besmette bedrijven en niet preventief te ruimen op bedrijven in de nabije omgeving. Om verspreiding van infecties in te dammen zonder preventief dieren te ruimen, is de dichtheid van pluimveebedrijven in een deel van de Gelderse Vallei te hoog. Ook is de dichtheid van varkensbedrijven waarschijnlijk te hoog in delen van zuidoost Nederland en een beperkter gebied in het oosten van Nederland. Bij pluimvee lijkt deze conclusie vrij robuust, maar bij varkens is sprake van grotere onzekerheden vanwege het ontbreken van recente gegevens om de analyse te onderbouwen.
Zoönosen zijn infectieziekten die van dieren op mensen kunnen overgaan. Een hoge veehouderijdichtheid vergroot de kans op de overdracht van besmettelijke dierziekten tussen veehouderijen. Uitgangspunt van het rapport Zoönosen in het vizier, dat in 2021 verscheen, is dat in elk gebied in Nederland toepassing van de verplichte EU-basismaatregelen moet leiden tot uitdoven van de verspreiding tussen bedrijven. Lukt dat niet en moeten – naast het besmette bedrijf – ook preventief bedrijven in de nabije omgeving worden geruimd, dan wordt de dichtheid van bedrijven in een gebied als te hoog gezien.
Het blijft, zo is te lezen op uu.nl, belangrijk om tijdens toekomstige uitbraken van dierziekten zoveel mogelijk informatie te verzamelen over de omstandigheden en over de bedrijven waar een bepaalde ziekteverwekker (pathogeen) is gevonden. Op die manier kunnen modellen worden verbeterd en inzichten worden vergroot.
In de expertgroep zaten wetenschappers vanuit verschillende kennisinstellingen: Universiteit Utrecht, Gezondheidsdienst Dieren, Wageningen University and Research, Erasmus Medisch Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. De expertgroep bestond uit Dick Heederik (voorzitter), Lidwien Smit, Arjan Stegeman, Egil Fischer, Gerdien van Schaik, Thomas Hagenaars, Mart de Jong, Marc Bonten, Marion Koopmans, Don Klinkenberg, Mirjam Kretzschmar en Wim van der Poel.