Escherichia coli is een gramnegatieve omgevingsbacterie (mest, boxen, bodem) en een van de belangrijkste mastitisverwekkers op het melkveebedrijf. Als een koe volop in lactatie is, geneest circa 95 procent van de koeien die geïnfecteerd zijn met E. coli. Rond het afkalven is het percentage genezing echter slechts 10 tot 15 procent.
Oorzaak
E. coli-bacteriën dringen via het slotgat van de tepel de uier binnen, vermenigvuldigen zich en produceren toxines (gifstoffen) die schadelijk zijn voor het uierweefsel. Onvoldoende hygiëne van de roosters, ligplaatsen en de koeien zelf vergroot de kans op een uitbraak. Ook door onzorgvuldig melken, niet correct droogzetten of een verminderde weerstand van de koeien kan een bedrijf meer last hebben van E. coli-infecties.
Verschijnselen
De klinische verschijnselen van mastitis door E. coli zijn koorts, sloomheid, verlies van eetlust en de uier is gezwollen, pijnlijk en hard. De melk kan vlokken, klonters en een enkele keer bloed bevatten en waterig of etterig zijn. In geval van een shock overleeft slechts 20 procent van de koeien.
De verschijnselen van mastitis door E.coli en Klebsiella lijken veel op elkaar. Aan de buitenkant is niet te zien met welke bacterie u te maken heeft. Dit kunt u alleen met behulp van een bacteriologisch onderzoek (BO) ontdekken. Indien u op basis van het BO erachter komt dat u met Klebsiella te maken hebt, kunt u de nodige maatregelen nemen in uw bedrijfsvoering en stal.
Diagnose, behandeling en preventie
Melkmonsters van koeien die vermoedelijk E. coli-mastitis hebben, zijn vrij vaak bacteriologisch negatief. De bacterie is al verdwenen op het moment van monstername, omdat de koe ziek wordt van het gif (toxine) dat uit de bacterie zelf komt op het moment dat de bacterie dood gaat. Toch geeft een bacteriologisch negatieve uitslag wel degelijk informatie. Ten eerste is het duidelijk dat bacteriën die, indien aanwezig, eigenlijk altijd gemakkelijk gevonden worden (zoals de streptokokken) zeer waarschijnlijk geen rol spelen. Ook weet je dat het bij een negatieve uitslag van een klinisch mastitis monster het meestal om E. coli of Staphylococcus aureus gaat. Dit kan min of meer worden bevestigd door het koecelgetal te volgen na de klinische mastitis. Is het koecelgetal bij de volgende MPR (minimaal 2 weken later) laag dan is het waarschijnlijk E. coli geweest. Is het celgetal nog steeds hoog dan is de verwekker van deze klinische mastitis waarschijnlijk S. aureus geweest.
Een koe met een verhoogd koecelgetal (minimaal 2 melkcontroles), waarvan het BO van alle kwartieren negatief is maar met minimaal één kwartier met een verhoogd celgetal, heeft zeer waarschijnlijk een Staphylococcen-infectie.
Voor de genezing van E. coli-infecties is het belangrijk dat mastitisgevallen in een vroeg stadium gediagnosticeerd worden en dat snel een adequate behandeling ingesteld wordt. De behandeling moet zich in belangrijke mate richten op de effecten van de gifstoffen (toxinen), en bestaat vaak uit het toedienen van pijnstillers, ontstekingsremmers en vocht. De bacterie is meestal snel weg uit de uier en het toedienen van antibiotica in deze gevallen wordt ook wel ter discussie gesteld. Toch blijft voorlopig het advies om deze dieren met antibiotica te behandelen, omdat op voorhand niet bekend is of er sprake is van een E.coli infectie, en omdat deze zich in het lichaam via de bloedbaan kan verspreiden, waardoor het toedienen van antibiotica in het lichaam (bloedbaan of spieren) levensreddend kan zijn.
Uit experimentele infecties blijkt dat het effect van een behandeling met een werkzaam antibioticum groot is, als het binnen 6 uur na de besmetting wordt toegediend.
Shock komt geregeld voor en moet zo goed mogelijk bestreden worden door grote hoeveelheden vocht via een infuus toe te dienen in bloedbaan en/of in de pens. Uiteraard is een goede algemene verzorging een eerste vereiste.
Het voorkomen van E. coli-infecties begint bij het verbeteren van de hygiëne in de stal en de ligplaatsen. Bij het inbrengen van droogzetinjectoren dient uiterste hygiëne betracht te worden. Op bedrijven met E. coli-infecties dienen droogzetinjectoren gebruik te worden met gramnegatieve bacteriën in hun werkingsspectrum. Probeer schone en droge uiers te melken en voorkom luchtzuigen tijdens het melken.
Rantsoenen moeten zodanig samengesteld worden dat de mest niet te dun wordt. In diarree zitten meer E.coli-bacteriën en de mest spettert alle kanten op, waardoor de koe vuiler wordt en de bacteriën zich meer verspreiden.
Ook is het belangrijk de weerstand van de koe te verbeteren om minder last van E. coli-infecties te hebben. Stress, een negatieve energiebalans en slepende melkziekte zijn risicofactoren die hierbij een tol spelen.
Er zijn vaccins geregistreerd die de ernst van de infectie kunnen beperken en het herstel bevorderen.
- Escherichia coli – Handboek Uiergezondheid (UGCN)
- ‘Vaccineren tegen uierontsteking werkt’ – Veeteelt
- Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van melkkoeien – KNMvD